Lansingerland is gebouwd op glas. De glastuinbouw heeft het landschap, de economie en zelfs de identiteit van de gemeente gevormd. Al generaties lang staan hier families in de kas, groeit er kennis die wereldwijd wordt toegepast en is het gebied uitgegroeid tot een van de meest geavanceerde horticlusters ter wereld. De sector is nog altijd een belangrijke economische pijler: goed voor duizenden banen en een netwerk van toeleveranciers, logistieke bedrijven, technologieontwikkelaars en onderzoeksinstellingen.
Tegelijkertijd dringt zich steeds nadrukkelijker een vraag op: hoe vitaal is die sector nog? Zeker nu twee grote bedrijven – Plantise en Bunnik Group – recent hun activiteiten hebben beëindigd via een gecontroleerde afbouw. Geen faillissementen, maar wel een signaal dat het voor sommige bedrijven economisch steeds lastiger wordt. Dat roept een bredere vraag op: gaat het om losse gevallen, of wijst dit op structurele druk binnen de Lansingerlandse glastuinbouw?
Een sector met geschiedenis, trots en internationale uitstraling
Wie Lansingerland zegt, zegt glastuinbouw. Het Oostland is al decennia het domein van ondernemers die met kassen, innovatie en teelttechniek een sector hebben opgebouwd die internationaal hoog staat aangeschreven. De huidige glastuinbouw is hoogtechnologisch: moderne kassen, veredeling, sensortechniek, data‑analyse en in toenemende mate automatisering. In Lansingerland gaat het niet alleen om glasgroenten, maar nadrukkelijk ook om sierteelt, pot‑ en perkplanten, jonge planten en uitgangsmateriaal — het startmateriaal van de teelt, zoals zaden, stekken en jonge planten die hier worden opgekweekt en wereldwijd verder worden geteeld.
Die geschiedenis werkt door in het heden. Voor veel inwoners hoort de glastuinbouw bij de identiteit van de gemeente: als werkgever, als bron van kennis en als herkenbaar onderdeel van het landschap. Juist daarom komen berichten over stoppende bedrijven hard aan. Voor veel inwoners voelt het alsof er iets verschuift wat altijd vanzelfsprekend was: bedrijven die generaties lang onderdeel waren van het dorp, van familiegeschiedenissen en van het dagelijkse beeld langs de weg. Het is meer dan alleen economie; het raakt aan trots, herkenning en de vraag hoe Lansingerland er in de toekomst uit gaat zien. Als zelfs grote, professioneel geleide ondernemingen afhaken, wat zegt dat dan over de rest van de sector?
Waarom staan bedrijven onder druk?
Om die vraag te beantwoorden zijn verschillende bronnen naast elkaar gelegd: landelijke en regionale cijfers van Wageningen Social & Economic Research, lokale WUR‑analyses voor Lansingerland, gemeentelijke documenten zoals de dialoogbijeenkomst economie voor de Omgevingsvisie 2.0, reacties uit de lokale politiek en een schriftelijke toelichting van het college van Lansingerland. Daarnaast is gesproken met adviseurs uit de sector.
Wat daarin steeds terugkomt, is de druk op de marges. Veel kostenposten, zoals energie en arbeid, bewegen direct mee met marktomstandigheden. De opbrengsten doen dat vaak niet of pas later. In veel teelten ligt de verkoopprijs niet volledig in handen van de teler, maar wordt die bepaald door contracten, internationale concurrentie en de onderhandelingspositie richting afnemers. Die asymmetrie maakt bedrijven kwetsbaar.
Glastuinbouw is bovendien kapitaalintensief. Grote kassen en technische installaties vragen hoge investeringen die zich over lange tijd moeten terugverdienen. Een kas kun je niet eenvoudig kleiner maken als de markt tegenzit. Als kosten blijven stijgen terwijl opbrengsten achterblijven, komt de marge snel onder druk.
Sectoradviseur Eric Flinterman van AAFF wijst erop dat de verschillen tussen bedrijven groot zijn. De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in energiebesparing, zoals LED‑belichting, extra scherminstallaties en ‘Het Nieuwe Telen’. Ook energiecontracten en timing spelen een grote rol. Bedrijven die op het juiste moment hebben ingekocht of elektriciteit gunstig konden verkopen, staan er heel anders voor dan bedrijven met ongunstige contracten. De energiecrisis na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne heeft die verschillen verder vergroot.
De coronaperiode werkte eveneens door. In delen van de sector nam de vraag juist toe, vooral in de sierteelt. Tegelijk zorgden verstoorde markten, hoge kosten en onzekerheid ervoor dat niet elk bedrijf daarvan kon profiteren. Financiers werden voorzichtiger, zeker bij bedrijven die ook nog grote verduurzamingsinvesteringen moeten doen.
Tegenover deze signalen van druk plaatst het college van Lansingerland een breder perspectief. Het college benadrukt dat er de afgelopen jaren geen brede ‘shake‑out’ is geweest. Ondanks corona, energiecrisis en geopolitieke spanningen laat de sector volgens de gemeente ook veerkracht zien. Die veerkracht wordt gekoppeld aan de concentratie van kennis, innovatie en ondernemerschap in het Horti Science‑cluster.
Wat laten de cijfers zien over de economische gezondheid?
Landelijke cijfers van Wageningen Economic Research laten een gemengd beeld zien. In 2024 lag de gemiddelde rentabiliteit rond de 113 euro opbrengst per 100 euro kosten. Dat oogt gezond, maar Wageningen benadrukt dat dit gemiddelde sterk wordt beïnvloed door een relatief kleine groep goed presterende bedrijven. Zestig procent van de bedrijven zit grofweg rond break‑even, terwijl de minst presterende twintig procent een deel van de kosten niet terugverdient.
Wageningen nuanceert daarbij dat een rentabiliteit onder 100 niet automatisch betekent dat een bedrijf direct in de problemen komt. De continuïteit hangt ook af van schulden, afschrijvingen, reserves, marktpositie, energiecontracten en de vraag of er bedrijfsopvolging is.
Die spreiding komt ook terug in de inkomensraming voor 2025. Voor de glastuinbouw wordt een gemiddeld inkomen uit bedrijf geraamd van circa 280.000 euro per onbetaalde arbeidsjaareenheid, lager dan in 2024. Dit inkomen klinkt hoog, maar verhult grote verschillen: een kleine groep doet het goed, een aanzienlijke groep draait verlies, en voor veel ondernemers staat er steeds meer risico tegenover steeds minder zekerheid. Opvallend is dat bij glasgroenten ongeveer twintig procent van de bedrijven een negatief inkomen heeft. De belangrijkste oorzaak is dat kosten sneller stijgen dan de opbrengsten, met energie, arbeid en onderhoud als belangrijke posten. De energie‑inrichting van het bedrijf speelt daarbij een grote rol: wel of geen WKK (warmte-krachtkoppeling, komen we later nog op terug), toegang tot geothermie (ook wel aardwarmte genoemd), contracten en de eigen strategie in energie‑inkoop en ‑verkoop.
Voor Lansingerland wijkt het beeld af van het landelijk gemiddelde. De lokale WUR‑analyse laat zien dat bedrijven hier gemiddeld groter, technischer en kapitaalintensiever zijn. Dat biedt kansen in goede jaren, maar maakt ook kwetsbaarder bij stijgende kosten of veranderend beleid. Tegelijk blijft het totale teeltareaal in de gemeente al jaren relatief stabiel en hebben bepaalde clusters, zoals hightech pot‑ en perkplanten en jonge planten, een sterke internationale marktpositie. Dit alles nuanceert het beeld van een sector die massaal omvalt.
In gemeentelijke gesprekken over de Omgevingsvisie 2.0 kwam wel een andere zorg naar voren: bedrijfsopvolging. Door investeringsdruk, verduurzamingseisen en onzekerheid over energie en infrastructuur is het voor jongere generaties minder vanzelfsprekend om het bedrijf over te nemen.
Warmte: het hart van de glastuinbouw – het grootste en duurste vraagstuk
In vrijwel alle bronnen komt één thema steeds weer terug: warmte. Voor de glastuinbouw is warmte geen bijzaak, maar de absolute basis. Zonder warmte groeit er niets. Een kas heeft het hele jaar door veel warmte nodig – vele malen meer dan een woning of bedrijfspand. En het warmtevraagstuk is ook het moeilijkste onderdeel om te verduurzamen.
Warmte is namelijk lastig op te slaan en nauwelijks over grote afstand te vervoeren. Waar elektriciteit via kabels kan worden verplaatst en CO₂ via leidingen kan worden aangevoerd, moet warmte vrijwel direct worden gebruikt. Dat maakt de warmtevoorziening technisch complex én kostbaar. Wie het over verduurzaming van de glastuinbouw heeft, komt uiteindelijk altijd uit bij dezelfde kernvraag: hoe houden we kassen warm, betaalbaar en betrouwbaar, zonder fossiele brandstoffen?
Jarenlang leunde de sector op WKK‑installaties: warmte‑krachtkoppeling. Dit zijn grote gasmotoren die tegelijk warmte en elektriciteit produceren. De warmte gaat rechtstreeks de kas in, de CO₂ uit de rookgassen wordt benut door de planten en de opgewekte elektriciteit kan worden gebruikt of verkocht. Dat systeem was efficiënt en lange tijd economisch aantrekkelijk. Het maakte de glastuinbouw concurrerend en leverde bovendien flexibiliteit op voor het elektriciteitsnet.
In het verleden zorgde de snelle groei van WKK’s in kassengebieden voor druk op het elektriciteitsnet. In regio’s zoals het Westland is het net inmiddels verzwaard. Daardoor heeft WKK vandaag een andere rol gekregen: juist op momenten dat zon en wind weinig stroom leveren, kan de glastuinbouw elektriciteit terugleveren en zo bijdragen aan de stabiliteit van het net.
Tegelijk blijft WKK gebaseerd op aardgas. Dat maakt het systeem efficiënt, maar niet klimaatneutraal. Subsidies voor fossiele toepassingen lopen af en de sector moet op zoek naar alternatieven. En daar wringt het. Eind 2025 werd duidelijk dat een strikte interpretatie van Europese regels rond emissiehandel de levering van bepaalde vormen van ‘groene CO₂’ aan kassen juridisch blokkeert. CO₂ is voor planten geen afvalstof, maar meststof. Zonder voldoende externe CO₂ zijn telers gedwongen die zelf te produceren door aardgas te verbranden. Dat verhoogt de kosten en zet investeringen in duurzame warmte juist op achterstand.
Deze spanning wordt ook landelijk erkend. In een Kamerbrief van november 2025 geven ministeries aan dat netcongestie, onzekerheid over CO₂‑voorziening en vertraagde infrastructuur de energietransitie in de glastuinbouw ernstig bemoeilijken. Daarbij wordt expliciet aangegeven dat niet alle randvoorwaarden vóór 2030 op orde zullen zijn. Voor bedrijven die nu beslissingen moeten nemen over miljoeneninvesteringen, vergroot die onzekerheid het risico aanzienlijk.
Het college van Lansingerland erkent dat de warmtevraag van de glastuinbouw niet meer lokaal kan worden opgelost. De hoeveelheid duurzame warmte die binnen de gemeentegrenzen beschikbaar is, is simpelweg onvoldoende. Daarom zet de gemeente in op regionale samenwerking via de Warmtesamenwerking Oostland. In dat verband wordt gekeken naar een combinatie van bronnen, zoals geothermie en restwarmte via WarmtelinQ. Daarmee wordt duidelijk dat warmte in de glastuinbouw geen individueel bedrijfsprobleem is, maar een regionaal systeemvraagstuk – en tegelijkertijd het duurste en meest bepalende obstakel voor verdere verduurzaming.
Geothermie: duurzaam, maar geen eenvoudige oplossing
Geothermie – aardwarmte – wordt gezien als de belangrijkste oplossingsrichting voor het warmtevraagstuk. Diepe geothermie werkt met diepe putten op 2 tot 4 kilometer diepte die warm water uit de ondergrond oppompen en na gebruik terugbrengen. Lansingerland ligt in een relatief kansrijk gebied, met geschikte aardlagen.
De keerzijde is de prijs. Geothermie vraagt hoge investeringen en is zonder subsidie niet concurrerend met fossiele alternatieven. Via garantieregelingen en de SDE++‑subsidie dekt de overheid een deel van de risico’s en kosten, maar de maatschappelijke investering blijft aanzienlijk.
Daarbij zijn er technische en omgevingsrisico’s. Bronnen hebben een levensduur van grofweg dertig jaar en een gebied kan maar een beperkt aantal putten herbergen. De regio Oostland valt volgens Staatstoezicht op de Mijnen in het middensegment van het landelijke risicoprofiel voor geïnduceerde aardbevingen. Het risico is klein, maar niet nul.
Ook laag‑frequent geluid (LFG) kan bij omwonenden tot hinder leiden. Dat is één van de redenen waarom binnen het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw (KEM) het zogeheten KEM‑31‑onderzoek is gestart. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) ontving de afgelopen jaren toenemede meldingen over aanhoudend LFG of bromtonen die gerelateerd werden aan verschillende mijnbouwactiviteiten. In opdracht van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) is binnen het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw (KEM) een literatuuronderzoek uitgevoerd onder meer door het KNMI en het RIVM. Aanleiding waren aanhoudende klachten over laagfrequent geluid (LFG), ook wel bromtonen genoemd, bij verschillende mijnbouwactiviteiten, waaronder gaswinning, opslag en ook geothermie. Het onderzoek laat zien dat LFG complex is, lastig te meten en sterk kan verschillen per locatie en installatie. De effecten op mensen zijn nog onvoldoende bekend. Juist daarom wordt geconcludeerd dat meer onderzoek nodig is en dat mogelijke risico’s expliciet moeten worden meegewogen bij vergunningverlening, monitoring en toezicht, omdat langdurige hinder maatschappelijke gevolgen kan hebben.
Geothermie kan dus een belangrijke bijdrage leveren, maar is geen wondermiddel. Eén bron kan een deel van de warmtevraag van een kascluster dekken, niet alles. Het blijft een bouwsteen in een bredere energiemix.
Ruimte, water en infrastructuur
Naast energie spelen andere drukpunten. In gemeentelijke gesprekken wordt gewezen op de schaarse ruimte: glastuinbouw concurreert met woningbouw, natuur en infrastructuur. In delen van het kassengebied neemt leegstand toe, vooral bij verouderde kassen zonder aansluiting op warmte of CO₂. Daar wordt ook gesproken over transformatie naar andere functies.
Water vormt een tweede, steeds belangrijker aandachtspunt. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft recent de zorgplicht bij lozingen voor glastuinbouwbedrijven aangescherpt. Die zorgplicht houdt in dat bedrijven wettelijk verplicht zijn om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen, ook als er geen specifieke norm wordt overschreden. In de praktijk betekent dit dat ondernemers hun teeltsystemen, waterstromen en opslag van stoffen voortdurend moeten controleren en aanpassen.
Veel bedrijven werken al met gesloten teeltsystemen en emissiearme technieken, maar toezichthouders constateren dat lekkages en lozingen nog steeds voorkomen. Dat kan leiden tot verontreiniging met nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen, met gevolgen voor waterkwaliteit, natuur en uiteindelijk ook drinkwaterbronnen. De maatschappelijke kosten daarvan – extra zuivering, ecologische schade en handhaving – komen grotendeels bij de samenleving terecht. Daarom benadrukt Delfland dat verdere verbetering niet alleen afhangt van toezicht en handhaving, maar vooral van zorgvuldige bedrijfsvoering en investeringen door de sector zelf.
Wat gebeurt er als het glas verdwijnt?
Een krimp van de glastuinbouw raakt niet alleen telers, maar de hele keten: toeleveranciers, installateurs, logistiek en kennisinstellingen. Ook ruimtelijk ontstaat een probleem als kassen leeg komen te staan en moeilijk her te ontwikkelen zijn.
Tegelijkertijd hechten inwoners aan leefkwaliteit. Verkeer, licht en geluid spelen mee in het debat. Daarmee komt vanzelf de kernvraag boven drijven: hoeveel glastuinbouw past er nog in een gemeente die ook wil wonen, recreëren en vergroenen?
Glastuinbouw hoort bij Lansingerland
Lansingerland zonder kassen is nauwelijks voor te stellen. De sector is kwetsbaar maar tegelijkertijd o zo waardevol voor deze gemeente. Kwetsbaar door hoge kosten, afhankelijkheid van energie‑infrastructuur en onzeker beleid. Waardevol door historie en familiegeschiedenis, werkgelegenheid, innovatie en internationale uitstraling.
De grootste uitdaging ligt bij de warmtevoorziening. Zonder betaalbare en betrouwbare duurzame warmte komt verdere verduurzaming en bedrijfszekerheid onder druk te staan. Geothermie biedt zeker kansen, maar kent ook risico’s en vraagt om publieke investeringen en zorgvuldige afwegingen.
De vraag voor de toekomst lijkt dan ook niet: méér glas, maar beter glas. Minder gericht op volume en lage marges, meer op toegevoegde waarde, innovatie en professioneel ondernemerschap. Dat is een belangrijk beleidsvraagstuk waar Lansingerland de komende jaren voor staat.








