Bromtoon in Lansingerland: DCMR rapport klaar, maar vragen blijven

Het eindrapport van de DCMR over de bromtoon in Lansingerland is inmiddels verschenen. De conclusie: er zijn lage bromtonen gemeten, maar die blijven volgens de gebruikte richtlijnen onder de grens waarbij normaal gesproken hinder optreedt. Er is geen eenduidige bron gevonden, en geothermie wordt door DCMR uitgesloten als oorzaak. Voor de gezondheidseffecten wordt verwezen naar de GGD.

Voor veel bewoners voelt dit niet als een afsluiting. Zij ervaren de bromtoon nog steeds en melden klachten als slapeloosheid, druk op het hoofd of de oren, en trillingen in hun lichaam en in huizen. RTV Lansingerland deed zelf deskresearch naar het rapport, de gebruikte methoden en de antwoorden die we kregen van DCMR en het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). Daarbij stuitten we op vragen die volgens ons nog nader onderzoek verdienen.

Hoe begon de bromtoon?
Vanaf begin 2025 kwamen er meldingen, vooral uit Bergschenhoek. Bewoners beschreven een lage toon die vooral ’s nachts binnenshuis voelbaar of hoorbaar was. Sommige mensen zagen zelfs water in sloten trillen terwijl er geen wind stond. In een mail die wij in handen kregen, erkende DCMR zelf dat er sprake was van een “onbekende vibratie” in zo’n video. Zulke waarnemingen lijken eerder te wijzen op trillingen via de bodem dan op geluid door de lucht. DCMR communiceerde al snel de brom ook zelf te horen en dat het ging om zogenaamd laagfrequent geluid of LFG.

Wat is laagfrequent geluid (LFG)?
Laagfrequent geluid (LFG) zijn geluidsgolven met een lage toonhoogte, meestal tussen de 20 en 125 Hz. Ze zijn zo laag dat ze soms eerder worden gevoeld dan gehoord, als een trilling of druk in het lichaam. Volgens het RIVM kunnen mensen hierdoor klachten ervaren als slapeloosheid, concentratieproblemen, hoofdpijn of een gevoel van druk op het hoofd of de oren. De Rijksuniversiteit Groningen onderzocht LFG bij meer dan duizend mensen en concludeerde dat de impact groot kan zijn, juist omdat dit geluid zich over lange afstanden verspreidt en moeilijk te dempen is. LFG kan door muren heen gaan en zelfs via de bodem worden overgedragen. Daardoor is het voor bewoners lastig aanwijsbaar waar het vandaan komt, en voor onderzoekers moeilijk om de bron exact te vinden.

Wat onderzocht DCMR?
DCMR deed metingen bij 53 melders, waarbij in totaal 19 keer geluid is gemeten met een een zeer nauwkeurige meetmicrofoon (een zogeheten klasse-1 microfoon, die de hoogste meetstandaard in geluidsmetingen vertegenwoordigt). In één woning is aanvullend een sensor op de vloer geplaatst om trillingen te meten. De meetresultaten zijn getoetst aan twee richtlijnen: de zogenoemde NSG– en Vercammen-curves. Dat zijn internationaal gebruikte tabellen die aangeven vanaf welke geluidsniveaus laagfrequent geluid via de lucht als hinderlijk wordt ervaren. Op basis van die toetsing concludeerde DCMR dat alle gemeten waarden onder de richtlijnen bleven.

Maar wat zeggen die curves eigenlijk? Ze zijn ontworpen voor luchtgeluid – geluidsgolven die zich door de lucht verplaatsen – en niet voor trillingen die zich via de bodem verspreiden. Voor dat laatste bestaat nog geen breed toegepast beoordelingskader.

Maar waarom is dat dan een probleem?
Klachten van bewoners gaan juist vaak over trillingen en drukverschillen. Het KEM31-rapport, een uitgebreid kennisprogramma dat in 2022 is uitgevoerd door overheid, kennisinstellingen en bedrijven, signaleert precies dit probleem. Het onderzoek is destijds gestart om beter te begrijpen welke vormen van laagfrequent geluid en trillingen optreden bij mijnbouwactiviteiten zoals gasopslag en geothermie, en om te onderzoeken of de bestaande richtlijnen daar wel geschikt voor zijn.

De conclusie van KEM31: de huidige richtlijnen en curves zijn ontworpen voor geluid dat zich via de lucht verplaatst en houden geen rekening met overdracht via de bodem. Juist dat kan bij bewoners klachten veroorzaken, zoals druk op het hoofd of trillingen, ook als de gemeten waarden officieel “binnen de norm” blijven. Het rapport stelt dat de bestaande curves belangrijke factoren missen, bijvoorbeeld voor vibraties die door zware ondergrondse pompen ontstaan. Daarom pleit KEM31 nadrukkelijk voor nieuwe meetmethoden en normen die beter aansluiten bij de feitelijke beleving van bewoners en de werkelijke effecten van bodem-LFG.

Dat roept de vraag op: sluit het onderzoek in Lansingerland, dat alleen met de oude normen werkte, wel aan bij wat bewoners daadwerkelijk ervaren?

Hoe is er naar bodemtrillingen gekeken?
In het rapport staat dat slechts in één woning een vloersensor is geplaatst. Zo’n sensor kan trillingen in de vloer van een huis registreren – bijvoorbeeld of er iets voelbaar door het huis gaat – maar geeft geen goed beeld van trillingen die via de bodem zelf reizen. Stel je voor dat je een vibratie in de grond wilt meten met een glas water op tafel: je ziet wel dat het water beweegt, maar je weet niet waar de trillingen vandaan komen of hoe sterk die in de grond zelf zijn. Om dat goed te meten, zijn andere instrumenten nodig, zoals geofonen. Dit zijn zeer gevoelige trillingsmeters die in de bodem worden geplaatst en exact registreren hoe de grond beweegt en waar een trilling vandaan komt. Vaak worden er meerdere tegelijk ingezet in een lijn of netwerk (een zogeheten array). Daarmee kun je niet alleen zien hoe sterk de trilling is, maar ook uit welke richting hij komt en of hij past bij een bron, zoals een pomp of een machine. Zulke metingen zijn in Lansingerland niet gedaan, waardoor een volledig beeld van mogelijke trillingen uit de grond ontbreekt.

Wie kijkt en meet er eigenlijk in de bodem?
DCMR verwijst in haar rapport expliciet naar SodM wanneer het gaat om mogelijke ondergrondse bronnen. Uit de stukken blijkt dat SodM DCMR in april en mei 2025 informeerde over de installaties en dat er op 20 mei overleg was over de rol van geothermie. In het rapport noteert DCMR dat SodM landelijk geen gevallen kent van ondergrondse installaties die overlast veroorzaken, en gebruikt dat als bevestiging om geothermie minder waarschijnlijk te achten.

Maar dan blijk uit onze vragen aan SodM iets belangrijks: SodM kijkt bij vergunningverlening en toezicht niet naar niet‑seismische trillingen in de bodem. Hun focus ligt op seismische trillingen (aardbevingen) en bodemdaling. Trillingen anders dan aardbevingen, maar die dus wel hinder kunnen veroorzaken – bijvoorbeeld door zware ondergrondse pompen – vallen buiten hun toezicht. SodM doet daar geen eigen metingen naar en verwijst op haar beurt weer terug naar het onderzoek van DCMR, die in Lansingerland slechts één dag één vloersensor inzette en geen geofonen of meetnetwerken in de bodem gebruikte. Zoals we eerder beschreven, roept dit de vraag op of dit voldoende onderzoek is geweest: een vloermeting in een woning kan immers niet dezelfde informatie geven als metingen direct in de bodem, en sluit daardoor mogelijk niet‑seismische trillingen onvoldoende uit.

Hierdoor ontstaat een cirkelredenering: DCMR baseert zich op SodM, en SodM verwijst terug naar DCMR. Maar feitelijk kijkt niemand structureel naar niet‑seismische trillingen uit de bodem. In ons eerdere artikel (“Geothermie mogelijke bron van de bromtoon, schiet toezicht tekort?“) wezen we al op dit hiaat in toezicht en vergunningverlening. De meldingen van bewoners wijzen juist op trillingen en drukgolven die uit de bodem lijken te komen. De kernvraag blijft dus onbeantwoord: wie onderzoekt nu écht dit type trillingen en is hier wel voldoende naar gekeken?

Geothermie uitgesloten – te snel?
DCMR concludeert dat geothermie niet de oorzaak is, onder meer omdat meldingen doorgingen terwijl de installatie tijdelijk stil lag. Maar in hetzelfde rapport staat ook dat er waarschijnlijk meerdere bronnen spelen. Als er meer bronnen zijn, dan zegt het doorgaan van meldingen tijdens stilstand hooguit dat geothermie niet de enige bron kan zijn – niet dat het helemaal geen rol speelt. De vraag blijft dus of de uitsluiting van geothermie te stellig is.

En de aantallen meldingen?
Volgens het rapport zijn tot juli 2025 in totaal 216 meldingen gedaan. Inmiddels laat de website van DCMR echter zien dat er dit jaar al meer dan 1000 meldingen zijn geregistreerd, tegenover 312 in heel 2024. Alleen al in de week na publicatie van het rapport kwamen er volgens bewonersgroepen tientallen nieuwe meldingen binnen en groeiden hun online fora sterk. Dit wijst op een aanhoudende én groeiende hinder. Dat roept de vraag op of het rapport, dat alleen de eerste 216 meldingen analyseert, nog een representatief beeld geeft van de omvang en ernst van de klachten.

Wat leren we hieruit?
Op basis van eigen deskresearch zien wij op zich een goed uitgevoerd onderzoek door DCMR, maar hebben we wel vragen bij de gekozen aanpak. De meetstrategie richt zich vooral op luchtgeluid, terwijl bewoners vaak trillingen en druk ervaren wat ook zou kunnen wijzen op trillingen die uit de bodem komen. In dat geval zouden de gebruikte “verouderde” normen eigenlijk niet meer toepasbaar zijn voor bodem-LFG, en zou één vloermeting nog geen compleet beeld opleveren. Daarbovenop komt de cirkelredenering tussen DCMR en SodM: wie kijkt er eigenlijk écht naar niet seismische trillingen uit de bodem?

Het KEM31-rapport wijst er nadrukkelijk op dat bestaande normen  (red: om te bepalen in hoeverre geluid overlast is) tekortschieten voor LFG uit de bodem. Is het dan niet logisch om juist hier aanvullend onderzoek naar te doen, des te meer omdat Lansingerland een van de koplopers is in geothermie en bewoners al geruime tijd en nog steeds hinder melden?

Conclusie
De centrale vraag die bij ons na dit rapport blijft staan: weten we nu echt genoeg om bronnen uit te sluiten en bewoners gerust te stellen? Of is er aanvullend, bijvoorbeeld bodemgericht onderzoek nodig om meer duidelijkheid te krijgen over de aard en herkomst van de bromtoon?

in ieder geval is het voor de bewoners die de bromtoon nog steeds horen en voelen geen academische kwestie, maar dagelijkse realiteit.